Quran Text Translations Spread Documents

Salomo Keyzer


Change Log

Major spacing and punctuation fixes
Fri, 4 Jun 2010 19:56:23 -0400
-863 +863
Abraham zeide tot zijn vader Azer: neemt gij beelden tot goden )? goden? Waarlijk, ik bemerk, dat gij en uw volk in eene duidelijke dwaling verkeert.
-1719 +1719
Hij is het die den bliksem voor u doet verschijnen, om vrees in te boezemen en hoop op te wekken , wekken, en die de bezwangerde wolken vormt.
-1730 +1730
De tuinen van eeuwig verblijf , verblijf, waar wij zullen binnen treden, evenals ieder die onder hunne vaderen, hunne vrouwen en hunne nakomelingschap rechtvaardig zal hebben gehandeld en de engelen zullen door elke poort tot hen binnengaan zeggende:
-1754,2 +1754,2
Wij hebben geen apostel gezonden dan met de taal van zijn volk, opdat hij hun hunnen plicht duidelijk zou kunnen verklaren , verklaren, want God doet dwalen naar zijn welbehagen en leidt dengeen die hem behaagt; en hij is de machtige, de wijze.
Wij zonden vroeger Mozes met onze teekens en gaven hem bevelen, zeggende: Leid uw volk uit de duisternis tot het licht, en herinner hun de gunsten van God ; God; waarlijk, daarin zijn teekens voor ieder lijdzaam en dankbaar mensch.
-1944 +1944
Wij hebben vóór u niemand anders als onze gezanten gezonden, dan mannen , mannen, met welke wij door openbaring spraken. Vraag dus aan hen, die met de bewaring der schriften zijn belast, indien gij niet weet dat dit de waarheid is.
-1957 +1957
En zij geven aan de afgoden, die geen verstand hebben , hebben, een deel van het voedsel dat wij hun hebben geschonken. Ik zweer u bij God, gij zult zekerlijk ter verantwoording worden geroepen, voor hetgeen gij verkeerdelijk hebt uitgedacht.
-1961 +1961
En die niet in het volgende leven gelooven, moet gij gelijk stellen met al het booze; maar vereenig God slechts met het meest verhevene ; verhevene; want hij is machtig en wijs.
-1982 +1982
En God heeft u verschaft van hetgeen hij geschapen heeft, en gemakken om u tegen de zon te beveiligen, en hij heeft u schuilplaatsen in de bergen verstrekt en kleederen gegeven, om u voor de hitte te beschutten , beschutten, en maliënkolders, om u in uwe oorlogen te beschermen. Zoo vervult hij zijne gunst nopens u, opdat gij u aan zijn wil zoudt onderwerpen.
-2025 +2025
De Sabbat werd alleen voor hen bepaald, die daaromtrent met hunnen profeet verschillen , verschillen, en uw Heer zal op den dag der opstanding zekerlijk tusschen hen richten, nopens datgene, waaromtrent zij verschillen.
-2027 +2027
Indien gij u op iemand wreekt, neem dan eene wraak, geëvenredigd aan het kwaad dat u wordt aangedaan ; aangedaan; maar indien gij het kwade geduldig ondergaat, zal dit beter voor den lijdzame zijn.
-2032 +2032
O gij, nakomelingen van hen, welke wij met Noach in de ark hebben bewaard ! bewaard! waarlijk, hij was een dankbare dienaar.
-2055,2 +2055,2
Geef uwen naaste terug, wat gij hem schuldig zijt , zijt, en ook aan den arme en den reiziger, en verteer uw vermogen niet roekeloos.
Want de roekeloozen zijn broederen des duivels , duivels, en de duivel was ondankbaar omtrent zijn Heer.
-2058 +2058
Laat uwe hand niet aan uwen nek gebonden zijn, en open die ook niet op toomlooze wijze , wijze, opdat gij geene blaam verdienet en niet tot armoede gebracht wordet.
-2065 +2065
En volg niet datgene, waarvan gij geene kennis hebt ; hebt; want het gezicht, het gehoor en het hart, alles zal op den jongsten dag worden onderzocht.
-2088,2 +2088,2
Niets had ons verhinderd, u met wonderen te zenden, behalve dat de vroegere volkeren die van bedrog hebben beschuldigd. Wij gaven den stam van Thamoed op zijn verzoek, zichtbaar de wijfjes kameel; doch zij handelden onrechtvaardig er mede , mede, en wij zonden geen profeet met wonderen, dan om schrik in te boezemen.
Gedenk toen wij tot u zeiden: Waarlijk, uw Heer omringt de menschen door zijne kennis en macht. Wij hebben het visioen bepaald , bepaald, hetwelk wij u toonden, en ook den boom, dien wij in den Koran hebben gevloekt, alleen tot eene aanleiding van twist voor de menschen, en om hen met angst te slaan, maar dit zal hen slechts met meer weerspannigheid doen zondigen.
-2107 +2107
Doe uw gebed geregeld bij het ondergaan der zon , zon, bij de eerste duisternis van den nacht en het gebed van den ochtendstond: want het gebed van den ochtendstond geschiedt in het bijzijn van de engelen die daarvan getuigenis geven.
-2129 +2129
Zeg: Indien gij de schatten der genade van mijnen Heer bezat zoudt gij u onthouden daarvan gebruik te maken, uit vrees die te verkwisten ; verkwisten; want de mensch is begeerlijk.
-2139 +2139
Zeg: Roep God aan, of aanbid den barmhartige; want het is gelijk, met welken dier beide namen gij hem aanroept: hij toch bezit de meest uitmuntende namen : namen: Spreek uw gebed niet overluid uit, noch met eene te zachte stem, maar volg een middenweg tusschen deze beiden.
-2162 +2162
Sommigen zeggen: De slapers waren drie in getal en de hond was de vierde ; vierde; anderen zeggen: Zij waren vijf in getal en hun hond was de zesde; naar een geheimzinnige zaak radende, anderen zeggen: Zij waren zeven in getal en hun hond was de achtste. Zeg: Mijn Heer kent hun getal het beste; niemand zal dit kennen behalve enkelen. Twist dus niet nopens hen, behalve op duidelijke wijze en overeenkomstig hetgeen u werd geopenbaard, en ondervraag geen Christen nopens hen.
-2238,2 +2238,2
En Dhoe'lkarnein zeide: Dit is eene genade van mijn Heer. Maar als de voorzegging van mijn Heer in vervulling gaat , gaat, zal hij den muur in stof doen verkeeren; en de voorzegging van mijn Heer is waarheid.
Op dien dag zullen wij sommigen van hen onstuimig als golven op elkander doen drukken) en de trompet zal geblazen worden, waarop wij hen allen zullen vereenigen.
-2693 +2693
En wij deden voor u ook den boom oprijzen, die op den berg Sinaï ontsproot ; ontsproot; die olie voorbrengt en een sap dat goed is voor hen die het eten.
-2723,2 +2723,2
En wij bestemden den zoon van Maria en zijne moeder tot een teeken, en wij bereidden een verblijf voor hen, op een verheven gedeelte der aarde , aarde, zijnde een plaats van vrede en zekerheid, en door stroomende bronnen bevochtigd.
O profeten! eet van de dingen die goed zijn ; zijn; want ik weet wel wat gij doet.
-2764 +2764
God heeft geen kroost gebaard, noch is er eenig God naast hem. Indien dit niet zoo ware, zou iedere God zekerlijk hebben weggenomen wat hij had geschapen , geschapen, en zouden sommigen hunner zich zekerlijk boven de anderen hebben verheven. Verre zij datgene van God wat zij nopens hem verklaren!
-2819 +2819
En indien gij geene menschen in die huizen mocht vinden, treedt er dan niet binnen, tenzij u verlof worde verleend; en als tot u gezegd wordt: Keert terug, dan keert gij terug. Dit zal voegzamer voor u zijn , zijn, en God is bekend met hetgeen gij doet.
-2822 +2822
En zeg tot de geloovige vrouwen, dat zij hare oogen nederslaan, en hare zedigheid bewaren, en hare versierselen niet ontdekken, behalve wat daarvan noodzakelijk zichtbaar wordt , wordt, en laat haar heure sluiers over haren boezem werpen en hare versierselen niet vertoonen, tenzij aan hare echtgenooten of hare vaders, of de vaders harer echtgenooten, of hare zoons of de zoons harer echtgenooten, of hare broeders, of de zonen harer broeders, of de zonen harer zusters of hunne vrouwen of de slaven welke hare rechterhand zal bezitten, of hare mannelijke dienstboden, die geene vrouwen noodig hebben of aan de kinderen, die de naaktheid der vrouw nog niet kunnen onderscheiden. En laten zij geene beweging met haren voet maken, dat daardoor de versierselen welke zij verbergen, ontdekt worden. En weest allen tot God gewend, o ware geloovigen! opdat hij gelukkig moogt zijn.
-2825 +2825
Thans hebben wij u duidelijke teekenen geopenbaard, en eene geschiedenis, gelijk aan sommige der geschiedenissen van diegenen welke u voorafgingen , voorafgingen, en eene vermaning voor de godvruchtigen.
-2846 +2846
God beloofde aan diegenen uwer, welke gelooven en goede werken verrichten, dat hij hen den ongeloovigen op de aarde zou doen opvolgen, zooals hij hen die vóór u waren, den ongeloovigen van hunnen tijd liet opvolgen , opvolgen, en dat hij voor hen den godsdienst, welke het hem behaagd heeft hun te geven, vaststellen, en hunne vrees in gerustheid veranderen zal. Zij zullen mij aanbidden en geen ander met mij verbinden. Maar zij die hierna nog ongeloovig zullen wezen, zijn boozen.
-3155 +3155
Zij leeren wat gehoord is geworden , geworden, maar het grootste deel hunner zijn leugenaars.
-3175 +3175
En Salomo was David's erfgenaam , erfgenaam, en hij zeide: O menschen! men heeft ons geleerd, de taal der vogelen te verstaan, en alles werd ons geschonken; dit is een duidelijk teeken van Gods gunst.
-3210 +3210
En zie, wat was de uitkomst van hunne listen : listen: wij verdelgden hen geheel en al hun volk
-3267 +3267
En hij ging in de stad op een tijdstip, dat de bewoners daarvan niet opletten, wat er in de straat gebeurt, en hij vond daar twee mannen, die met elkander vochten: de een behoorde tot zijne vijanden. En hij die tot zijn volk behoorde, riep zijne hulp in tegen hem, die tot de tegenpartij behoorde, en Mozes sloeg hem met de vuist en doodde hem; maar daar hij bedroefd was om hetgeen er geschied was, zeide hij: Dit is het werk van den duivel ; duivel; want, hij is een verleider en een openbare vijand.
-3281 +3281
En toen Mozes den bepaalden tijd had bereikt , bereikt, en met zijn gezin naar Egypte reisde, zag hij vuur aan de zijde van den berg Sinaï. En hij zeide tot zijn gezin: Blijft gij hier; want ik zie vuur: misschien kan ik eenige tijding van den weg brengen, of wel een stuk brandend hout van het vuur, opdat gij verwarmd zoudt mogen worden.
-3310 +3310
Hoe vele steden hebben wij verwoest, wier bewoners in gemak en overvloed leefden? en hunne woningen zijn na hen niet bewoond, uitgenomen voor een korten tijd , tijd, en wij waren de erfgenamen hunner welvaart.
-3542 +3542
O ware geloovigen! herdenkt Gods gunst omtrent u, toen legers van ongeloovigen tegen u opkwamen , opkwamen, en wij zonden hun een wind, en scharen van engelen, welke gij niet zaagt. En God onthield wat gij deedt.
-3556 +3556
Van de ware geloovigen vervullen sommigen rechtschapen wat zij God hebben beloofd; sommigen van hen hebben hunne loopbaan geëindigd , geëindigd, en sommigen van hen verwachten hetzelfde voordeel, en zij veranderen hunne belofte niet, door daarvan in het minst af te wijken.
-3560 +3560
God heeft u hun land, hunne huizen en hunne welvaart doen erven, en een land, dat gij nog niet betreden hebt ; hebt; want God is almachtig.
-3586 +3586
O ware geloovigen! treedt de huizen van den profeet niet binnen, tenzij het u geoorloofd worde met hem te eten, zonder den gepasten tijd af te wachten; maar als gij uitgenoodigd zijt, treedt dan binnen. En als gij zult gegeten hebben, scheidt dan van elkander, en blijft niet om vertrouwelijke gesprekken aan te knoopen, want dit doet den profeet ongemak aan. Hij schaamt zich, u te verzoeken weg te gaan; maar God schaamt zich niet de waarheid te zeggen. En als gij zijne vrouwen iets wilt vragen, vraagt het haar dan achter een gordijn. Dit zal zuiverder voor uwe harten en de hare wezen. Het is niet gepast voor u, den profeet van God eenig ongemak aan te doen, of zijne vrouwen na hem te huwen ; huwen; want dit zou eene bedroevende zaak voor het gezicht van God wezen.
-3588 +3588
Er zal geene misdaad in liggen, noch voor hare vaders, noch hare zoons, noch hare broeders, of hare broeders zonen, of hunne vrouwen, of de slaven welke hare rechterhand zal bezitten, met haar te spreken, terwijl zij ongesluierd zijn. Vreest God ; God; want God is getuige van alle dingen.
-3608 +3608
Hij kent alles wat de aarde binnentreedt, en alles wat daaruit komt, en alles wat van den hemel nederdaalt , nederdaalt, en alles wat daarheen opstijgt. Hij is barmhartig en vergevensgezind.
-3653 +3653
Zeg: Ik vraag geenerlei belooning van u voor mijne prediking ). prediking. Het is u overgelaten, al of niet te geven. Ik verwacht mijn belooning alleen van God, en hij is getuige van alle dingen.
-3671 +3671
God schiep u het eerst van stof en daarna van zaad , zaad, en hij heeft u tot man en vrouw gemaakt. Geene vrouw ontvangt of brengt voort, dan met zijne kennis. Niets wordt gevoegd bij den ouderdom van hem wiens levens is verlengd, noch wordt iets van zijnen ouderdom verminderd, of het is opgeschreven in het boek van Gods besluiten. Waarlijk, dit is gemakkelijk voor God.
-3687 +3687
Ziet gij niet dat God regen van den hemel nederzendt en dat wij daardoor vruchten van verschillende kleuren voortbrengen. Ook op de bergen zijn sommige streken wit en rood, van verschillende kleuren , kleuren, en andere zijn donker zwart,
-3692 +3692
En wij hebben het boek van den Koran als erfgoed gegeven aan degenen onzer dienaren die daartoe door ons werden uitgekozen. Er is menigeen onder hen, die zijne eigen ziel beleedigt, en er is een ander van hen die den middenweg houdt , houdt, en er is een ander van hen, die, door Gods verlof, de overigen in goede werken overtreft. Dit is eene groote uitnemendheid.
-3887 +3887
En Abraham zeide: Waarlijk, ik ga tot mijnen Heer , Heer, die mij zal richten.
-4011 +4011
En gedenk onzen dienaar Job , Job, toen hij tot zijnen Heer riep, zeggende: Waarlijk, Satan heeft mij met rampen en pijn bedroefd.
-4296 +4296
Zeggen zij: Mahomet heeft lasterlijk eene leugen nopens God uitgedacht? Indien het Gode behaagde, kon hij uw hart dichtzegelen , dichtzegelen, en de leugen volkomen vernietigen en de waarheid in zijne woorden staven: want hij kent de binnenste deelen der menschelijke borst.
-4312 +4312
En de wedervergelding van het kwaad daaraan geëvenredigd doet zijn; maar hij die vergeeft en met zijn vijand verzoend is, zal zijne belooning van God ontvangen ; ontvangen; want hij bemint de onrechtvaardigheid niet.
-4402 +4402
Zij zullen luid roepen, zeggende: O Malek! treedt voor ons tusschen beiden, opdat uw Heer onze marteling door vernietiging doe eindigen. Hij zal antwoorden : antwoorden: Waarlijk, gij zult voor eeuwig hierin verblijven.
-4405 +4405
Verbeelden zij zich, dat wij hunne geheimen en hunne gesprekken niet hooren? Ja, en onze gezanten, die hen volgen , volgen, schrijven die neder.
-4487 +4487
Zeg tot de ware geloovigen, dat zij degenen vergiffenis schenken, die niet hopen op de dagen van God , God, ingesteld, opdat hij de menschen beloone, overeenkomstig hetgeen zij zullen verricht hebben.
-4565 +4565
De ware geloovigen zeggen: Werd er niet eene Soera geopenbaard, waarin de oorlog tegen de ongeloovigen wordt bevolen? Maar als een Hoofdstuk zonder eenige dubbelzinnigheid is geopenbaard, en de oorlog daarin is vermeld, zult gij hen, in wier hart een gebrek is , is, naar u zien blikken, met het gelaat van iemand, die door den dood wordt overschaduwd. Maar gehoorzaamheid en datgene te spreken, wat gepast is, zou verkieslijker voor hen wezen.
-4603 +4603
God beloofde u, dat gij een grooten buit zoudt verkrijgen, en hij gaf u dezen werkelijk en hij hield de handen der menschen van u terug , terug, opdat het een teeken voor de ware geloovigen zou zijn, en om u op den rechten weg te leiden.
-4607 +4607
Hij was het die hunne handen van u afhield, en hen voor de uwe beschermde, in de vallei van Mekka, nadat hij u de overwinning over hen had geschonken ; geschonken; en God zag hetgeen gij deedt.
-4610 +4610
Thans heeft God het visioen van zijnen gezant in waarheid verwezenlijkt , verwezenlijkt, zeggende: Gij zult zekerlijk, indien het Gode behaagt, den heiligen tempel van Mekka met volkomen zekerheid binnentreden; met geschoren hoofden en gesneden haren: gij zult niet vreezen; want God kent wat gij niet weet, en hij heeft u, buitendien, eene spoedige overwinning toegezegd.
-5085 +5085
En wat scheelt u, dat gij niet van uw vermogen bijdraagt, voor de verdediging van Gods waren godsdienst, daar Gode de erfenis van hemel en aarde behoort? Degenen van u, die van hun goed zullen hebben bijgedragen tot, en gestreden zullen hebben voor de verdediging van het geloof, vóór de inneming van Mekka, zullen niet gelijk gesteld worden met hen, die naderhand daartoe bijgedragen en medegestreden zullen hebben ). hebben. Zij zullen hooger in rang staan dan degenen, die na de hierboven vermelde overwinning ter verspreiding van het geloof zullen bijdragen en strijden; maar aan allen heeft God de meest uitmuntende belooning toegezegd; en God weet wel wat gij doet.
-5103 +5103
O gij! die in de profeten gelooft , gelooft, vreest God, en gelooft in zijn gezant Mahomet; hij zal u twee deelen van zijne genade schenken, en hij zal u een licht geven, waarin gij zult wandelen, en hij zal u vergiffenis schenken; want God is vergevensgezind en barmhartig.
-5105 +5105
God heeft de woorden gehoord van haar, die zich bij u over haren echtgenoot heeft beklaagd, en hare klachten tot God heeft gericht , gericht, God heeft uwe wederzijdsche gesprekken gehoord; want God hoort en ziet alles.
-5237 +5237
O ware geloovigen! wendt u tot God met een oprecht berouw, misschien wil uw Heer uwe slechte daden van u afnemen, en wil hij u toelaten in tuinen, met rivieren doorsneden, op den dag waarop God den profeet niet zal beschamen, of degenen die met hem geloofd hebben; hun licht zal voor hen uitgaan en aan hunne rechterhanden , rechterhanden, en zij zullen zeggen: Heer! maak ons licht volmaakt en vergeef ons; want gij zijt almachtig.
-6056 +6056
En Gods gezant tot hen zeide: Laat Gods (wijfjes-) kameel (wijfjes-)kameel met vrede en verhindert haar niet te drinken.
First version
Fri, 4 Jun 2010 19:54:20 -0400
-0,0 +1,6236
In naam van den lankmoedigen en albarmhartigen God.
Lof aan God, meester des heelals.
Den lankmoedige, den albarmhartige.
Rechter op den dag des gerichts.
U bidden wij aan, Uwe hulp roepen wij in.
Voer ons langs den rechten weg.
Langs den weg dergenen, die zich in Uwe weldaden verheugen. Niet langs den weg dergenen, die Uwen toorn hebben opgewekt, en niet op dien der dwalenden.
A. L. M.
Dit is het boek, waaromtrent geen twijfel bestaat; de richtsnoer van de godvreezenden,
Van hen, die de mysteriën gelooven, het gebed nauwlettend doen, en weldaden verspreiden van de bezittingen, die wij hun verleenen.
Van hen, die aan openbaringen gelooven, u van boven gezonden en voor u gezonden; van hen die aan het volgend leven gelooven.
Zij alleen zullen door hunnen Heer worden geleid; zij alleen zullen welzalig zijn.
Den boozen is het gelijk, of gij hun de waarheid verkondigt of niet.
God heeft hunne harten en ooren verzegeld, hunne oogen geblinddoekt en eene verschrikkelijke straf wacht hen.
Er zijn menschen, die zeggen: "Wij gelooven aan God en aan het jongste gericht," en toch behooren zij niet tot het getal der geloovigen.
Zij trachten God en de geloovigen te misleiden; maar zij zullen slechts zich zelven misleiden, en begrijpen het niet.
Eene ziekte zetelt in hunne harten, en God zal die slechts doen toenemen; eene pijnlijke straf blijft hun bewaard; want zij hebben de profeten voor leugenaars gehouden.
Als men hun zegt: "Verleidt de wereld toch niet" dan antwoorden zij: "Verre van daar, wij zijn rechtschapen lieden."
Helaas! zij misleiden de wereld, maar zij begrijpen het niet.
Zegt men hun: "Gelooft toch, gelijk zoo veel anderen gelooven," dan antwoorden zij: "Zullen wij gelooven als de zotten?" Helaas! zij zelven zijn zotten, maar zij gevoelen het niet.
Ontmoeten zij geloovigen, dan zeggen zij: "Wij gelooven ook,'" maar zoodra zij weder bij hunne verleiders zijn, zeggen zij: "Wij houden het met u, en deze bespotten wij slechts."
Maar God zal met hen spotten: Hij zal hen langen tijd in hunne dwaling laten, onzeker heen en weder geslingerd.
Zij zijn het, die de dwaling voor de munt der waarheid gekocht hebben; maar hun handel heeft hun geen winst opgebracht; want zij zijn van den rechten weg afgedwaald.
Zij gelijken op hem, die een vuur ontsteekt en dat, wanneer het zijn licht op de omringende voorwerpen heeft geworpen, door God wordt uitgebluscht, hen in de duisternis latende opdat zij niet kunnen zien.
Doof, stom en blind zijn zij en kunnen daarom op den afgelegden weg niet terugkeeren.
Of zij zijn gelijk aan hen, die, wanneer een van regen zwangere wolk met donder en weêrlicht van den hemel nederdaalt, voor het gerol van den donder en omdat zij den dood vreezen, hunne ooren met hunne vingers dichtstoppen, terwijl God de ongeloovigen aan alle zijden aangrijpt.
Weinig is er slechts noodig, opdat de bliksem hun het gezicht ontroove; als de bliksem alles om hen heen verlicht, wandelen zij in zijn licht; wordt het weder duister om hen heen, dan staan zij onbewegelijk. Als God slechts wilde, zou Hij hen van het gezicht en gehoor berooven; want Hij is Almachtig.
Menschen dient uwen Heer, die u en uwen voorgangers heeft geschapen, opdat gij Hem vereert.
Hij heeft u de aarde tot een tapijt en den hemel tot een overwelfsel gegeven. Hij laat het water van den hemel stroomen, om vruchten tot uw onderhoud voort te brengen. Stel dus geen gelijke naast God, tegen beter weten aan.
Twijfelt gij aan het boek, dat wij onzen dienaar hebben geopenbaard, brengt dan, al is het slechts een der hoofdstukken voort, die het bevat, roept uwen getuigen buiten God ter hulp, indien gij waarheid spreekt.
Doet gij dit niet, en gij zult het niet doen, vreest dan voor de ongeloovigen het vuur dat menschen en steenen verteert.
Verkondig hun die gelooven en wel doen, dat zij tuinen tot woonplaats zullen hebben, van beken doorsneden, Iederen keer als zij eenig voedsel van de vruchten dier tuinen zullen nemen, zullen zij uitroepen: "Ziedaar de vruchten, waarmede wij ons vroeger hebben gevoed", zoo zullen zij daarop gelijken. Daar zullen zij reine en onbevlekte vrouwen vinden, en eeuwig zullen zij daar verwijlen.
Voorwaar God behoeft zich niet te schamen, vergelijkingen met insecten of nog kleinere voorwerpen te maken. De geloovigen wisten, dat slechts waarheid van hunnen Heer komt; maar de ongeloovigen zeggen: "Wat heeft God met deze vergelijkingen bedoeld? Hij doet velen daardoor dwalen en wijst anderen daardoor terecht, maar slechts de boozen zullen dwalen.
Die het met God aangegane verbond verbreken; die het door hem vereenigde zullen scheiden, die verderf op aarde stichten, zullen ondergaan.
Hoe kunt gij God verloochenen? Gij waart eens dood; Hij heeft u het leven hergeven en Hij zal u weder dooden en weder levend maken; dan zult gij eens tot hem terugkeeren?
Hij is het, die alles op de aarde voor u geschapen heeft, daarna den hemel uitbreidde en dien tot zeven hemelen maakte; Hij, de alwetende."
Toen God tot de engelen zeide: "Ik wil een stadhouder op aarde plaatsen," zeiden zij: "Zult Gij er een plaatsen, die daar wanorde sticht en bloed vergiet? Wij echter zingen Uw lof en heiligen U." Hij zeide echter; "Ik weet wat gij niet weet."
God leerde daarop aan Adam de namen van alle dingen, en vertoonde die daarop aan de engelen, zeggende: "Noem mij de namen dezer dingen indien gij oprecht zijt."
Zij antwoordden: "Geloofd zijt Gij! wij weten slechts wat Gij ons hebt geleerd; want Gij zijt de Alwetende, de Alwijze."
God zeide: "Adam, noem hun de namen." Toen hij (Adam) dit had gedaan, zeide God: "Heb ik u niet gezegd, dat ik de geheimen van hemel en aarde ken, en weet wat gij bekent en wat gij verbergt?"
En toen wij tot de engelen zeiden: "Knielt voor Adam, deden zij het, slechts Eblis weigerde; hij was ongeloovig,".
Wij zeiden: "o Adam bewoon den tuin met uwe vrouw en geniet er van wat gij wilt, maar nadert dezen boom niet; anders zult gij zondaar zijn.
Maar Satan verleidde hen en dreef hen er uit, en wij zeiden; "Weg van hier; de een zij des anderen vijand; de aarde zal uwe woonplaats zijn en tot tijdelijk gebruik.
Daarop leerde Adam woorden des gebeds van God, en hij keerde tot den Heer terug; want Hij is de lankmoedige en barmhartige.
Wij zeiden: Verwijdert u van hier, Ik zal u eene leiding geven; wie deze leiding volgt, zal vrees noch droefheid kennen.
Die deze echter niet gelooven en onze teekenen verloochenen, worden ten eeuwigen vure gedoemd.
O Kinderen Israëls bedenkt het goede, dat ik u heb gedaan; weest getrouw aan mijn verbond; ook ik wil daaraan getrouw zijn, en vereert slechts mij
En gelooft wat wij tot bevestiging uwer vroegere openbaring thans geopenbaard hebben, en weest niet de eersten, welk niet daaraan gelooven; en verruil het niet met nietigheden en vereert mij.
Kleedt de waarheid niet in het gewaad der leugen en verbergt de waarheid niet tegen beter weten aan.
Doet nauwkeurig het gebed, geeft aalmoezen en buigt u met hen die zich buigen.
Hoe zoudt gij anders de menschen tot vroomheid aansporen, zoo gij het welzijn uwer eigene ziel vergeet. Gij leest het boek: moet gij het dan niet ook verstaan.
Roept geduld en gebed ter hulpe; het gebed is licht voor den geloovige.
Die gelooven, dat zij eens hunnen Heer zien, en tot Hem terugkeeren zullen.
O Kinderen Israëls, herinnert u de weldaden, die ik u heb bewezen, terwijl ik u boven alle volkeren bevoorrechtte.
Vreest den dag, waarop geene ziel genoegdoening voor eene andere zal kunnen geven, geene smeeking van anderen aangenomen, waarop geen losgeld ontvangen zal worden; waarop niets kan helpen.
Denkt er aan, hoe wij u van Pharaos volk hebben gered, dat u met hardheid onderdrukte, uwe zonen doodde en slechts uwe vrouwen liet leven; dit zij u een groot bewijs voor de goedheid van uwen God.
Gedenkt, hoe wij de zee ter uwer redding hebben gespleten en voor uw oogen Pharaos volk lieten verdrinken.
Gedenkt, dat, toen ik gedurende veertig nachten met Mozes sprak, gij het kalf hebt aangebeden; en gij hebt snood gehandeld.
Wij hebben u later vergeven, opdat gij dankbaar zoudt zijn.
Wij gaven Mozes de schriften en de onderscheiding, opdat gij op den rechten weg zoudt geleid worden.
Mozes zeide tot zijn volk: Gij hebt uwe zielen door dit kalf verontreinigd, keert tot uwen Schepper terug of doodt u zelven; dit zal uwen Schepper welgevalliger zijn. Hij zal zich weder tot u wenden; want Hij is vergevensgezind en albarmhartig.
En toen gij tot Mozes zeidet: O Mozes, wij willen u niet eerder gelooven, dan na dat wij God met eigen oogen hebben gezien, toen kwam er straf over u, terwijl gij er naar zaagt.
Wij wekten u op na uwen dood, opdat gij het dankbaar zoudt erkennen.
Wij gaven wolken om u te overschaduwen en zonden manna en kwartels, zeggende: eet van de heerlijke spijzen, die wij u hebben gegeven. Zij hadden ons geen leed gedaan, maar zich zelven.
Wij zeiden: Gaat in deze stad, geniet naar welbehagen van hetgeen zich daar bevindt: treedt de poort aandachtig binnen, en roept uit: Vergiffenis Heer! Wij willen u uwe misstappen ook vergeven, en het geluk der goeden verhoogen.
Maar de boozen veranderen dit woord met een ander, wat hun niet was gegeven, en wij hebben onzen toorn op de boozen uit den hemel neêrgezonden, om hunne goddeloosheid te straffen.
Mozes bad God om water, en wij zeiden: "sla met uwen staf op de rotsen," en er ontsprongen twaalf bronnen, opdat allen hunne bron zouden erkennen. Eet en drinkt van de weldaden die God u geeft, en doet geen boosheid meer op aarde.
Toen zeidet gij: O Mozes! wij kunnen niet langer immer dezelfde spijzen verdragen; bid uwen Heer, dat hij voor ons de vruchten der aarde doe groeien, groenten, komkommers, knoflook, linzen en uien. Mozes antwoordde: "Verkiest gij het slechte boven het goede? keert dan naar Egypte terug, daar vindt gij wat gij verlangt." Vernedering en armoede spreidden zich over hen uit; zij waren in den goddelijken toorn vervallen, daar zij niet aan zijne wonderen geloofden, en brachten hunne profeten onrechtvaardig ter dood. Ziedaar het gevolg van hunne weêrspannigheid en hun geweld.
De geloovigen, het mogen Joden, Christenen en Sabëisten zijn, indien zij slechts aan God en aan den oordeelsdag gelooven en wel doen, zullen door hunnen Heer beloond worden; noch vrees noch droefheid zal over hen komen.
Toen wij het verbond met u sloten en den berg Sinaï over uw hoofd verhieven, zeiden wij: Ontvangt met vastheid hetgeen wij u geopenbaard hebben; bedenkt den inhoud, en bewaart dien.
Maar gij zijt daarop er van afgekeerd; en had God u niet beschermd en zich over u erbarmd, dan waart ge reeds lang verdelgd.
Gij wist reeds wat hun was wedervaren die den Sabbat hadden ontwijd, en tot welken wij zeiden: "Verandert in apen en zijt uit de maatschappij gestooten".
En wij lieten hen dienen tot een voorbeeld voor hunne tijdgenooten en voor hunne nakomelingen, en tot eene waarschuwing voor de vromen.
Toen Mozes tot zijn volk zeide: "God gebiedt u eene koe te offeren," toen antwoordden zij; "Spot gij met ons?" Hij zeide: "God beware mij tot de zotten te behooren."
Zij antwoordden: "Bid uwen Heer voor ons, dat hij ons duidelijk verklare welke een koe dit zijn moet."--"God wil," zeide hij, "Dat dit noch eene oude koe, noch een vaars zij, maar van middelbaren ouderdom. Doet derhalve wat u bevolen is."
De Israëlieten antwoordden: "Bid uwen Heer, ons duidelijk te verklaren welke kleur zij moet hebben."--"God zeide," antwoordde hij, "zij zijn
"Bid uwen Heer, ons duidelijk te verklaren hoe deze koe moet zijn; want wij vinden wel koeien die elkander gelijken, en zij zullen dan alleen goed in onze keuze geleid worden, als God het wil."
Mozes hernam: "God zegt u: "Het zij eene koe die niet vermagerd is door het beploegen of besproeien van het veld, maar het zij eene zonder gebrek." "Nu," zeiden zij, "komt gij met de waarheid." Zij doodden de koe, doch er ontbrak weinig aan of zij hadden het niet gedaan.
Indien gij iemand vermoord hebt en over de daders strijdt, dan zal God uitbrengen wat gij geheim houdt.
Wij bevalen den doode met een deel der koe te slaan en God zal den doode weder levend maken; Hij toont u zijne wonderen, opdat gij wijs zoudet worden.
Maar spoedig daarop werden uwe harten verhard; zij zijn als steenen en nog harder; want uit sommige steenen ontspringen bronnen, andere splijten en er vloeit water uit; andere zakken in elkander uit vreeze voor God; maar inderdaad, God is niet onbekend met uwe daden.
Meent gij thans dat zij u gelooven zullen. Maar een deel van hen heeft het woord Gods vernomen: maar zij hebben het daarna, tegen beter weten aan, verdraaid.
Als zij de geloovigen ontmoeten, zeggen zij; wij gelooven, doch als zij onder zich bij elkander komen, zeggen zij; wilt gij hun dan verhalen, wat God u geopenbaard heeft, opdat zij u daarover voor uwen Heer zouden bestrijden. Begrijpt gij dat niet.
Weet gij dan niet, dat God kent wat zij verbergen en wat zij openbaren.
Er zijn wel onwetende menschen onder hen, welke de schrift (de vijf boeken) niet verstaan, maar alleen de leugenachtige verhalen, en zij weten het niet.
Wee hun, welke de schrift met hun eigene handen schrijven, en uit nietige winzucht zeggen: "Dit is van God. Wee hun om hunner handen schrift, wee hun om hunne winzicht.
Zij zeggen: als het vuur ons kwetst, zal dit slechts voor weinige dagen zijn; zeg hun: Hebt gij deze verzekering van God? zal God om u zijne gelofte breken? Of zegt ge iets van God wat gij niet weet?
Waarlijk, die slechte daden verricht en der zonde vervalt, dien treft eeuwig vuur.
Die echter gelooft en goed doet, komt voor eeuwig in het paradijs.
Toen wij met de kinderen Israëls een verbond sloten, bevalen wij: Vereert een eenigen God, weest goed omtrent uwe ouders, bloedverwanten, weezen en armen, en wenscht den menschen slechts goeds; doet het gebed en geeft aalmoezen; doch spoedig daarop zijt gij enkelen uitgezonderd, afgevallen en daarvan afgekeerd.
Toen wij een verbond met u sloten, geen bloed te vergieten, niemand uit zijne woning te verdrijven, hebt gij verklaard daaraan vast te houden.
Doch spoedig daarop hebt gij elkander vermoord, een deel uwer uit hunne woningen verjaagd. Gij stondt elkander bij in vijandschap en ongerechtigheid. Maar komen zij als gevangenen tot u, dan koopt gij hen weder, hoewel het u verboden was, hen uit hunne woningen te verjagen. Gelooft gij dan slechts een deel van uwe schrift en wilt gij het andere loochenen? Wie dit doet, dien zal schande treffen in dit leven, en de hardste straf op den dag der opstanding; want God is niet onopmerkzaam omtrent hetgeen gij doet.
Het zijn diegene welke dit leven ten koste van het toekomstig verkoopen; hunne straf wordt niet verzacht en nimmer worden zij geholpen.
Eens openbaarden wij Mozes de schrift, lieten hem door nog andere boden volgen, rusteden Jezus, den zoon van Maria, met kracht van overtuiging uit en wij gaven hem den heiligen geest. Maar telkens als een dezer boden iets bracht wat u niet beviel, bleeft gij halsstarrig: eenige hebt gij van bedrog beschuldigd, en anderen gedood.
Zij zeiden: "Onze harten zijn onbesneden,". Maar God heeft hen om hun ongeloof vervloekt, en slechts weinigen hebben geloofd.
Toen zij nu de schrift van God ontvingen, waardoor hunne vroegere schriften werden bevestigd, en hoewel zij vroeger om hulp tegen de ongeloovigen hadden gesmeekt, wilden zij toch deze loochenen, hoewel zij die kennen, Gods vloek ruste op deze ongeloovigen.
Voor eene nietigheid hebben zij hunne zielen verkocht. Zij loochenen de openbaring Gods uit nijd: want God zendt zijne gunsten aan zijne dienaren, die hem behagen. Toorn op toorn komt over hen; schandelijke straf treft de ongeloovigen.
Zegt men hun: Gelooft wat God heeft geopenbaard, dan antwoorden zij: Wij gelooven slechts aan datgene, wat ons werd geopenbaard, en zoo loochenen zij al het daarop volgende, hoewel het waarheid is en het vroegere slechts bevestigt. Zeg hun: Waarom hebt gij dan, als gij geloovigen zijt de vroegere profeten Gods gedood?
Toen Mozes met wonderkracht tot u kwam, hebt gij desniettegenstaande een kalf vereerd en boos gehandeld.
Toen wij een verbond met u sloten en den berg boven u verhieven, zeiden wij: Neemt met vastheid aan wat wij openbaren, en hoort. Zij antwoorden: Wij hoorden het wel, maar wij gehoorzamen niet, en zij moesten het kalf in hun hart drinken. Zeg hun: Een zware taak legt uw geloof u op, zoo ge er een hebt.
Zeg hun: Indien gij dan eens eene bijzondere woning bij God, gescheiden van de overige menschen hoopt, dan moet gij den dood verlangen, indien gij oprecht zijt.
Maar nimmer wenscht gij dien, om het werk uwer handen, dewijl God de booswichten kent.
Gij zult vinden, dat juist zij, meer nog dan de afgodendienaars, dit leven vurig wenschen; ieder bidt dat hij duizend jaren moge leven. Maar al zou hij ook duizend jaren leven, dan nog zou hij de straf niet ontgaan want God ziet wat zij gedaan hebben.
Zeg: Wee den vijand van Gabriël, die u, door Gods wil de openbaring ingegeven heeft; diegeene welke gij reeds bezit, bevestigend als een richtsnoer en eene belofte voor de geloovigen.
Wee hem, die den vijand van God, van zijn engelen, zijne boden, van Gabriël en Michaël is. Waarlijk God is een vijand der ongeloovigen.
Wij hebben u overtuigende kracht van wonderen gegeven, en niemand kan die betwijfelen dan de goddeloozen.
Hoe dikwijls zij ook ons geloof bezweren, een deel van hen verwerpen het toch: ja de meesten onder hen gelooven niet daaraan.
Toen de apostel Gods tot hen kwam, de schrift bevestigende, die hen reeds vroeger was gegeven, wierp een deel der schriftgeleerden het boek Gods achter hunnen rug, als kenden zij het niet.
Zij volgden de plannen, die de duivelen tegen den koning Salomo hadden verzonnen; en Salomo was geen ongeloovige, maar de duivels waren het, en leerden de menschen tooverkunsten, die de beide engelen van Babel: Haroet en Maroet, waren medegedeeld. Maar zij leeren deze kunst niemand, tenzij hij zegge: "Wij zijn geneigd tot de verzoeking," wees daarom geen ongeloovige. Van hen leerde men ook wat oneenigheid tusschen man en vrouw sticht, maar zij doen niemand kwaad dan met Gods toestemming. Wat zij leeren brengt nadeel en heeft geen nut, en daarbij wisten zij, dat hij die deze kunst had gekocht, geen deel aan het leven hier namaals zou hebben. Voor een onzaligen prijs hebben zij hunne zielen verkocht. Hadden zij het geweten!
Ach! hadden zij maar geloofd en God gevreesd, dan ware hun een schooner loon geworden. Indien zij het hadden geweten!
O, gij geloovigen, zegt niet Raïna, maar Ondhorna en gehoorzaamt; den ongeloovigen wacht eene groote straf.
De ongeloovigen en de schriftbezitters wenschen, even als de heidenen, dat geenerhande gunst van uwen Heer op u nederdale; maar God beweldadigt wien hij wil; want God is almachtig.
Als wij verzen uit dit boek afschaffen of u doen vergeten, dan geven wij betere, of vervangen die door gelijksoortige. Weet gij dan niet dat God almachtig is.
Weet gij niet dat hij regeerder van den hemel en van de aarde is; en gij buiten hem geen beschermer en helper hebt?
Wilt gij van uwen profeet vorderen wat men eens van Mozes vorderde? Maar wie het geloof tegen het ongeloof verwisselt, is reeds van den weg afgedwaald.
Velen der bezitters van de schrift wenschen, dat gij, nadat gij geloovig zijt geworden, weder ongeloovig zoudt worden, uit nijd hunner zielen, daar zij de waarheid hebben gezien. Vergeeft hun, laat hen gaan, tot God gebiedt; want God is almachtig.
Verricht het gebed, geeft aalmoezen; en het goede wat gij hier voor uw zielenheil doet, vindt gij eens bij God weder; want God weet wat gij doet.
Zij zeggen: slechts Joden en Christenen komen in het paradijs, zegt hun echter: Toont uwe bewijzen, indien gij waarachtig zijt.
Neen, wie zijn aangezicht tot God wendt, en deugdzaam is, ontvangt belooning van zijnen Heer; noch vrees, noch droefheid zullen hem treffen.
De Joden zeggen: De Christenen gronden zich op niets, de Christenen zeggen: de Joden gronden zich op niets, en toch lezen beiden de schriften. Zij die niets kennen, spreken evenzoo. Maar God zal eens, op den dag der opstanding, datgene beslechten, waarover zij thans oneenig zijn.
Wie is onrechtvaardiger dan hij, welke de tempelen beletten wil, waar Gods naam geprezen zal worden en deze tracht te vernietigen. Slechts sidderend kunnen zij die binnentreden. Zij zullen in deze wereld door smaad, in de toekomende door strenge straf getroffen worden.
God is Heer van Oost en West, en waar gij u heen wendt, is het oog van God: want God is alomtegenwoordig en alwetend.
Eenigen zeggen; God heeft kinderen voortgebracht. Dit zij verre! Hemel en aarde behoort hem en alles gehoorzaamt hem.
De schepper van hemel en aarde is bezitter van alles; zoo hij slechts bezielt, indien hij slechts zegt: Wees! dan bestaat het.
En zij die niets kennen, zeggen: wij willen niets gelooven, tot God zelf met ons spreekt, of gij ons wonderen toont. Zóó zeiden anderen, die vóór hen bestonden; hunne harten zijn gelijk. Wij hebben reeds genoeg bewijzen gegeven voor hen die gelooven wilden.
Wij hebben u in waarheid gezonden, met goede tijdingen en ook straffende, maar zij die ter helle zullen gaan, zullen u zelfs niet ondervragen.
Maar de Joden en Christenen zullen niet eerder met u tevreden zijn, dan zoo gij tot hunnen godsdienst overgaat; zeg echter slechts: het richtsnoer dat van God komt, is het ware. En waarlijk, indien gij hun verlangen waart nagekomen, na de reeds door u verkregen kennis, gij hadt bij God geene bescherming en geene redding gevonden.
Zij wie wij de schrift hebben gegeven en die haar lezen, zooals zij gelezen moet worden, gelooven er aan; die welke er echter niet in gelooven, storten zich in de ellende.
O Kinderen Israëls, herinnert u het goede, dat ik u heb gedaan, dat ik u boven de andere natiën bevoorrecht heb.
Vreest den dag waarop de eene ziel niets voor de andere vermag, waarop geen losgeld aangenomen worden, geene bemiddeling baten en geene redding zijn zal.
Toen God Abraham met zekere woorden beproefde en deze Zijne geboden vervulde, zeide God: Ik stel u aan als hoogsten priester voor de menschen. Hij antwoordde: En mijn gezin ook? God antwoordde: de boozen zijn niet begrepen in mijn verbond.
En toen wij een huis tot verzameling der menschen en een toevluchtsoord oprichtten zeggende: Neemt Abrahams huis bedeplaats, sloten wij een verbond met Abraham en Ismaël, dat zij dit huis zouden reinigen, zoowel voor die welke er om heen gaan, als voor diegenen welke het bezoeken en zich er biddend nederwerpen.
Toen Abraham zeide: Heer maak dit eene plaats van zekerheid en geef aan zijne bewoners, die aan God en aan het laatste oordeel gelooven, het voedsel uwer vruchten, toen antwoordde God: ook de ongeloovigen wil ik spijzen, maar slechts met weinig en hen dan in het vuur der hel drijven. Eene harde reis zal dat zijn.
Toen Abraham en Ismaël den grondslag voor dit huis legden, baden zij: o Heer neem het genadig van ons aan; want gij hoort en kent alles.
Heer, maak ons u geheel onderworpen en onze nakomelingen tot een u onderworpen volk; toon ons onze heilige ceremoniën en wend u tot ons; want gij zijt de genadige en barmhartige.
Heer zend een gezant onder hen, die hun uwe wonderen openbare, en hun de schrift en de wijsheid verklare en hen zuivere; want gij zijt de machtigste en wijste.
Wie zal afkeer voor den godsdienst van Abraham hebben? Slechts hij, wiens hart ingebeeld is. Wij hebben hem reeds op deze wereld gekozen en in de andere zal hij tot het getal der rechtvaardigen behooren.
Toen God tot hem zeide: wees mij onderworpen, antwoordde hij: ik onderwerp mij den meester van het heelal.
En Abraham leerde zijnen kinderen dien godsdienst, en ook Jacob deed dat, zeggende: O mijn kinderen! waarlijk, God heeft dezen godsdienst voor u uitverkoren; sterft niet zonder God onderworpen te zijn (muzelmannen).
Waart gij tegenwoordig, toen Jacob op het punt was te sterven, en tot zijne zonen zeide: Wien wilt gij vereeren na mijnen dood? Zij antwoordden: wij zullen uwen God aanbidden, en den God uwer vaderen Abraham, Ismaël en Izaak; den eenigen God; hem willen wij onderworpen zijn.
Dit volk is voorbijgegaan; zij hebben wat zij verdienden: gij zult mede ontvangen wat gij zult verdienen, en men zal u niet vragen wat anderen gedaan hebben.
Zij zeggen: weest Joden of christenen, dan zijt gij op den rechten weg. Zegt hun: Wij volgen het geloof van Abraham, den waren geloovige, die geen afgodendienaar was.
Zegt; wij gelooven aan God en wat hij ons heeft geopenbaard, en wat hij heeft geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaak en Jacob en de stammen, en aan datgene wat Mozes, Jezus en de profeten door hunnen God werd gezonden. Wij maken geen onderscheid tusschen hen, en zijn God onderworpen.
Gelooft gij nu wat wij gelooven, dan zijt gij op den rechten weg; dwaalt gij echter daarvan af, dan maakt gij tweespalt. God zal u ondersteunen tegen hen; want God hoort en weet alles.
Wij hebben Gods doop en wat is beter dan Gods leer? Hem dienen wij.
Wilt gij met ons over God strijden? Wie is onze God en de uwe? Wij hebben onze handelingen en gij de uwe, en wij zijn hem oprecht onderworpen.
Wilt gij zeggen dat Abraham, Izaak, Jacob en de stammen, Joden of Christenen zijn geweest? Zegt: zijt gij wijzer dan God? En wie is schuldiger dan hij, die de getuigenis verduistert welke hij van God heeft ontvangen? Maar God is niet onopmerkzaam nopens hetgeen gij doet.
Dit volk is voorbijgegaan; wat het verdiende, heeft het ontvangen, en ook gij zult ontvangen wat gij verdient hebt; maar men zal u niet vragen wat anderen gedaan hebben.
De dwazen onder de menschen zullen vragen: Wat heeft hen van hunne Kebla afgewend, welke zij vroeger aangenomen hadden? Zegt hun; God behoort het Oosten en het Westen; hij geleidt wien hij wil op den rechten weg.
Zoo hebben wij u geplaatst als een bemiddelend volk, opdat gij getuigen zoudt zijn tusschen de menschen, en dat de apostel een getuigen tegen u zou wezen. Wij hebben de Kebla daarom veranderd, opdat men zou kunnen onderscheiden tusschen hen, welke hem volgen en diegenen welke hem den rug toekeeren. Menigeen hindert dit, doch niet hun die door God worden geleid. Maar God beloont uw geloof; want God is genadig en barmhartig omtrent de menschen.
Wij hebben gezien, dat gij uw gezicht naar den Hemel wendt, maar wij willen het eene richting geven die u aangenaam is. Wendt daarom uw gezicht naar den heiligen tempel; waar gij u ook bevindt, wendt uw aangezicht daarheen. Zij die de schrift ontvingen, weten het wel, dat deze waarheid van hunnen Heer komt, en God is niet onopmerkzaam omtrent hunne daden.
En indien gij zelfs de bezitters der schrift nog zoo vele bewijzen zoudt brengen, zouden zij nog uw Kebla niet volgen; volgt dus de hunne niet. Zelfs onder hen volgt de eene den andere niet na. Indien gij echter, na de kennis welke gij hebt opgedaan, hun verlangen zoudt volgen, dan behoordet gij tot de goddeloozen.
Zij die de schrift bezitten, kennen hem (onzen apostel), zoo goed als zij hunne eigen kinderen kennen, maar velen van hen verbergen de waarheid tegen hun beter weten aan.
De waarheid komt van uwen Heer, behoort dus niet tot den twijfelenden.
Ieder volk heeft eene richting van den hemel, waarheen het zijn gezicht wendt; keert u echter tot de betere, dan zal God u eens terugbrengen, waar gij ook zijn moogt; want God is almachtig.
En aan welke plaats gij ook komen moogt, wendt uw aangezicht naar den heiligen tempel; want dit is de waarheid die van uwen God komt, en God is niet onopmerkzaam nopens hetgeen gij doet.
Van waar gij ook komen moogt, wendt uw aangezicht naar den heiligen tempel. Waar gij ook mocht zijn, wendt uw aangezicht daarheen, opdat de menschen geen voorwensel tot strijden tegen u hebben. Wat de goddeloozen betreft, vreest hen niet, maar vreest mij, opdat ik u mijne genade verleene en op den rechten weg voere.
Wij hebben u een apostel uit uw midden gezonden, om u onze wonderen te brengen; om u te reinigen en u het boek en wijsheid te leeren, en u te onderrichten nopens datgene wat ge nog niet weet.
Denkt aan mij, opdat ik u gedenke. Weest dankbaar en wordt niet ongeloovig.
O geloovige! smeekt hulp met geduld en gebed; want God is met de geduldigen.
Zegt niet van hen welke op Gods weg gedood werden; "Zij zijn dood," maar; "Zij leven," want dit verstaat zij niet.
Waarlijk wij willen u beproeven door vrees en honger, en door schade, welke gij aan vermogen, leven en vruchten zult lijden. Maar verkondig heil aan de vrome lijdenden.
Hun die bij een ongeluk uitroepen: Wij behooren God en keeren eens tot hem terug.
Over hen komt Gods zegen en barmhartigheid: zij zijn op den rechten weg.
Ook Safa en Merwa zijn gedenkstukken van God, en wie in bedevaart naar den tempel gaat of die plaats bezoekt, dien treft geen kwaad, indien hij om beiden heen gaat. Die het goede uit eigene beweging doet, zal beloond worden; want God beloont alles en is alwetend.
Zij die de duidelijke leer en leiding verbergen, welke wij geopenbaard en in de schrift geleerd hebben, worden van God vervloekt en, allen die vloeken, zullen hen vervloeken.
Maar zij die berouw hebben, en zich beteren en terugkeeren, neem ik weder in genade aan; want ik ben genadig en barmhartig.
Waarlijk zij die niet gelooven en ongeloovig sterven, hun treft Gods vloek en de vloek van de engelen en van al de menschen.
Eeuwig zal die op hen rusten; hunne straf wordt niet verzacht en nimmer zal God op hen nederzien.
Uw God is een eenige God; er is geen God buiten hem, de albarmhartige.
In de schepping van hemel en aarde, en de wisseling van nacht en dag; in het schip dat op de zee zeilt, met hetgeen nuttig voor de menschen is, en in het water dat God van den hemel doet stroomen, om de in den nood verkeerende aarde te doen herleven, waarop hij de verschillende diersoorten verspreidt; in de verandering der winden, en de beweging der wolken, tot het verrichten van den dienst tusschen hemel en aarde bestemd, zijn wonderen voor nadenkende menschen gelegen.
Toch zijn er nog menschen, die afgoden naast God plaatsen, en deze beminnen, zooals men slechts God moet beminnen; maar zij die gelooven, beminnen God nog inniger. O mochten de ongeloovigen, wanneer de straf hen bereikt, het inzien, dat God alleen alle macht is, en dat Hij streng in zijne straffen is.
Wanneer de verleiden zich eens van de verleiders afzonderen en de straffen zien, en hoe alle banden tusschen hen scheuren.
Dan zullen de verleiders zeggen: Indien wij konden herleven, dan zouden wij ons van hen afscheiden, zooals zij thans ons vlieden. Zoo zal God hun hunne werken toonen, dan zullen zij zuchten van smart, maar zullen niet uit het vuur komen.
O menschen! geniet wat goed en geoorloofd is op aarde, en volgt niet de stappen van satan; want hij is uw verklaarde vijand.
Hij beveelt u het booze en schandelijke, en leert u van God zeggen wat ge niet kent.
Als men hun zegt: Volgt datgene wat God heeft gezonden! dan antwoordt gij: Neen, wij volgen de gebruiken onzer vaderen. Maar waren hunne vaderen dan geen onverstandigen en verkeerd geleiden?
De ongeloovigen gelijken op iemand, die een man roept, welke slechts den klank der stem en het geluid hoort, zonder de woorden te kunnen onderscheiden. Doof, stom en blind zijn zij, en verstaan het niet.
O geloovigen! geniet het goede dat wij u tot voeding hebben gegeven, en dankt God daarvoor, indien gij Hem vereert.
Er is u verboden, doode dieren, bloed, varkensvleesch en elk dier te eten, waarover men een anderen naam dan dien van God heeft aangeroepen. Maar hij die gedwongen, onvrijwillig of zonder boos opzet daarvan geniet, zal geene zonde begaan hebben; want God is genadig en barmhartig.
Hun die verbergen wat God in de schrift geopenbaard heeft, en het voor een nietig loon verkoopen, zullen de ingewanden door vuur verteerd worden. God zal hen op den dag der opstanding niet aanspreken en hen niet voor rein verklaren, en zij zullen eene strenge straf ondergaan.
Zij zijn het, die de ware richting voor de dwaling verwisselen en genade voor straf; maar wat zullen zij van het vuur moeten lijden.
Daarom zullen zij lijden, omdat God dit boek met waarheid openbaarde, en zij die daarover in strijd komen, in eene groote dwaling geraken.
De godvruchtigheid bestaat niet daarin, dat gij uw gezicht (bij het gebed) naar het Oosten of het Westen wendt. Godvruchtig is hij die aan God gelooft, aan den jongsten dag en de engelen, en de schrift en de profeten: die van zijn vermogen geeft aan aanverwanten; weezen en armen en de vreemdelingen, en hun die vragen; hij die gevangenen loskoopt, het gebed verricht en aalmoezen geeft; die aangegane verbintenissen nakomt; die geduldig is in tegenspoed, nood en krijgsgevaar; hij is rechtvaardig; hij is godvreezend.
O geloovigen! u is het vergeldingsrecht voor den doodslag voorgeschreven. Een vrije man tegen een vrijen man, een slaaf tegen een slaaf, eene vrouw voor eene vrouw. Indien echter de broeder den moordenaar vergeeft, dan kan deze toch naar rechterlijke uitspraak en billijkheid bestraft worden. Dit is genade en barmhartigheid van uwen Heer. Wie dit echter overtreedt, zal eene groote straf ondergaan.
In deze wedervergeldingswet ligt uw leven, indien gij verstandig en godsvruchtig zijt.
U is voorgeschreven: Indien een uwer op het punt is van te sterven en vermogen nalaat, zal hij daarvan, naar billijkheid, zijne ouders door testament achterlaten. Het is een plicht voor geloovigen.
Die echter dit testament vervalscht, nadat hij het kent, laadt schuld op zich. God hoort en weet alles.
Vermoedt men echter, dat hij die het testament achterliet, eene dwaling of eene onrechtvaardigheid heeft begaan, en zoekt men het te schikken, dan laadt men geene schuld op zich; want God is vergevend en barmhartig.
O geloovigen! eene vaste is u bevolen, even als die uwen voorgangers bevolen was, opdat gij godvreezend zoudt zijn.
Een zeker getal dagen zult gij vasten. Indien echter iemand onder u ziek of op reis is, dan zal hij een gelijk getal andere dagen vasten. Die het echter kan en het toch niet doet, moet daarvoor een arme voeden. Hij die dit echter vrijwillig doet, handelt beter, en nog beter indien hij de vasten daarbij in acht neemt. Mocht gij dat inzien.
De maand Ramadan, waarin de Koran werd geopenbaard, als eene leiding voor de menschen en tot onderscheiding van goed en kwaad, zult gij vasten. Daarom laat hem welke onder u tegenwoordig is die maand vasten; doch hij die ziek of op reis is, zal later een gelijk getal andere dagen vasten. God wil het u gemakkelijk maken; hij wil slechts dat gij de bepaalde vastendagen houdt en God verheerlijkt, omdat hij u op den rechten weg geleid heeft, en dat ge hem zoudt danken.
Als mijne dienaren u omtrent mij ondervragen, zal ik nabij hem zijn; ik wil het gebed hooren van hen die mij gelooven; doch dat zij naar mij luisteren, en mij gelooven; opdat zij langs den rechten weg geleid mochten worden.
Het is veroorloofd, in den nacht van den vastentijd uwe vrouwen te naderen. Zij zijn uw deksel en gij het hunne. God weet dat gij u zelven (daarin) bedriegt, daarom keert hij tot u terug en vergeeft u dit. Nadert haar daarom en begeert ernstig wat God u veroorloofd heeft, en eet en drinkt, tot gij bij den ochtendglans een witten draad van een zwarten draad kunt onderscheiden; dan vast gij tot den nacht: nadert haar niet en brengt den tijd in het bedehuis door. Dit zijn de grenzen die God heeft gesteld; komt die niet te nabij. Zoo leert God den mensch zijne teekenen, opdat zij hem vreezen.
Verteert uw vermogen niet onder u in ijdele zaken; besteekt den rechter niet daarmede, om het vermogen van uwe naasten onrechtvaardig, tegen uw eigen geweten, te bekomen.
Zij zullen u ondervragen omtrent de maansveranderingen. Antwoord; zij dienen om den mensch den tijd en de bedevaart naar Mekka te bepalen. De gerechtigheid bestaat niet daarin, dat gij uwe huizen van achteren ingaat; maar hij is rechtvaardig, die God vreest. Gaat daarom uwe huizen door de deur binnen, en vreest God, opdat gij gelukkig moogt zijn
Strijdt voor Gods weg tegen hen die u bestrijden, maar begaat geene ongerechtigheid en begint niet met de vijandelijkheden; want God bemint de zondaren niet.
Doodt hen overal waar gij hen vindt, verdrijft hen van waar zij u verdrijven; want de verzoeking tot afgoderij is sterker dan de doodslag. Bestrijdt hen nochtans niet in de nabijheid van den heiligen tempel: zoo ze u echter daar aangrijpen, doodt hen ook daar. Dit zij het loon der ongeloovigen.
Indien zij zich beteren, dan is God genadig en barmhartig.
Bestrijdt hen daarom, tot de verzoeking ophoudt en Gods richting gezegevierd heeft. Maar indien zij zich beteren, dan geene vijandelijkheid meer, behalve tegen de boozen.
Zelfs de maand Haram voor de maand Haram, en de heilige grenzen van Mekka als wedervergeldingsrecht. Wie u vijandig aangrijpt, grijpt gij op gelijke wijze aan. Vreest God en weet dat God met hen is die hem vereeren.
Draagt bij tot verdediging van Gods weg, en stort u niet met eigene hand in het verderf. Doet goed; want God bemint hen die goed doen.
Doet de bedevaart en bezoekt den tempel, en indien gij belegerd zijt, brengt dan een klein offer. Scheert uw hoofd niet, tot uw offer de offerplaats bereikt heeft. Wie echter ziek is, of aan eene hoofdziekte lijdt, moet boete doen door vasten, aalmoezen geven, of een ander offer. Indien gij veilig zijt voor vijanden, en iemand nalaat het bedehuis tot de bedevaart te bezoeken, zal hij een klein offer brengen. Wie dit echter niet kan, vaste drie dagen gedurende de bedevaarten en zeven na den terugkeer; te zamen dus tien dagen. Dit zal hij doen, wiens gezin niet in den heiligen tempel tegenwoordig is. Vreest God en weet dat hij streng in zijne straffen is.
De bedevaart moet in de bekende maanden geschieden. Wie echter de bedevaart ondernemen wil, zal zich van den bijslaap moeten onthouden, even als van alle onrecht en krakeel gedurende de reis. Het goede echter wat gij doet, ziet God. Voorziet u van het noodige voor de reis, doch het meest noodige is vroomheid. Daarom vereert mij, gij die verstandig zijt.
Het is geene zonde indien gij gunsten van uwen God afsmeekt. Als gij met de sterke schreden den berg Arafat afdaalt, gedenkt dan God nabij de heilige plaats en denkt aan hem, daar hij u op den rechten weg heeft gebracht en gij vroeger tot de dwalenden hebt behoord.
Gaat dan in optocht zooals de anderen, en bidt God om genade; want God is genadig en barmhartig.
Als gij uwe heiligen gebruiken hebt voleindigd, denkt dan aan God, zooals gij aan uwe vaderen denkt, maar met meer eerbied. Er zijn menschen die zeggen: O Heer! geef ons ons deel in deze wereld. Deze hebben geen deel in het volgende leven.
Er zijn anderen die zeggen: O Heer! geef ons goed in deze en in de volgende wereld en bevrijd ons van het vuur der hel.
Zij zullen het deel hebben dat zij verdienen; want God is snel in het opmaken van rekeningen.
Gedenkt God op de bepaalde dagen. Die het vertrek uit de vallei van Mina zal hebben verhaast, zal niet schuldig zijn. Ook hij niet die nog langer blijft, indien hij God slechts vreest. Vreest daarom God en weet dat gij eens tot hem verzameld wordt.
Er is een man die u verbazen zal door zijn spreken in dit leven, en die God tot getuige zal roepen over de gedachten van zijn hart; maar hij is de hardnekkigste uwer tegenstanders.
Zoodra hij zich echter van u verwijdert, haast hij zich, verderf op de aarde aan te richten, en vernietigt alles wat groeit en opschiet. Maar God bemint het verderf niet.